'Het is echt niet zo dat je zomaar even je leraar opvolgt'

Tubaisten Ane Travaille en Matthijs Leffers

Ane Travaille is sinds 1987 hoofdvakdocent Tuba op het Prins Claus Conservatorium (PCC), een functie die hij combineerde met een vaste plek als tubaïst in het Noord Nederlands Orkest (NNO). Zijn opvolger? Alumnus Matthijs Leffers.

Dit interview verscheen eerder in de PL.HANZE, het magazine voor medewerkers van de Hanzehogeschool Groningen. Foto en tekst: Luuk Steemers. 

Ane, wat was Matthijs voor een leerling? 

‘Hij gaat recht op zijn doel af, dat viel meteen op, een enorm gedreven jongen. Een collega-docent legde eens zijn bootje aan op een camping in Friesland en hoorde toen iemand prachtig tuba spelen. Dat was Matthijs. In 2013 begon hij met z’n bachelor. In het begin speelde hij nog even met de gedachte om dj-achtige dingen te doen of compositie. Maar al snel koos hij onomwonden voor de tuba.’


Matthijs, wat was Ane voor een docent?

‘Ane was in het begin heel strikt: zit recht, begin iedere toon met aandacht. Later bleek hij ook een heel inspirerende docent te zijn. Ik heb in Europa heel wat docenten meegemaakt, Ane is absoluut één van de beste. Dat was een geluk voor me, want ik had mijn bachelor vooral gekozen voor de stad Groningen en het PCC. Daar voelde ik me prettig. Later zou ik nog altijd verder kunnen kijken, dacht ik. Ane heeft me ook aangeraden om een Erasmus-uitwisselingsprogramma te doen bij Jens Bjørn-Larsen in Hannover. Dat heeft me enorm gemotiveerd. In 2020 heb ik in Hannover mijn master gehaald.’

Ane: ‘Ik ben hoofdvakdocent Tuba sinds 1987. Twee jaar eerder was ik al begonnen bij het toenmalige Noordelijk Filharmonisch Orkest, tegenwoordig NNO. Zo’n aanstelling als hoofdvakdocent voor een instrument als de tuba is maar een bescheiden baan, ongeveer een dag in de week. Mijn orkestbaan bij het NNO was veel omvangrijker, maar ik vond de combi orkestlid-docent uitstekend. Studenten confronteren je met onverwacht commentaar. Dat scherpt je, houdt je een spiegel voor, en dat komt je spel in het orkest ten goede. En als tubaïst zit je niet aldoor te spelen tijdens een uitvoering. Ik heb heel veel kunnen luisteren naar goeie musici en heb steeds proberen te analyseren waarom mensen zo goed waren. Na mijn zestigste ging ik nadenken over stoppen bij het NNO. Ik heb collega’s gezien die het op een gegeven moment zwaar kregen. Het is toch topsport en je flexibiliteit neemt af, je spierweefsel verandert. Twee jaar geleden besloot ik: het spelen gaat nu nog prima, dit is mijn laatste seizoen.’

Matthijs: ‘In die tijd had ik een baan bij de Koninklijke Militaire Kapel Johan Willem Friso en remplaceerde ik wel eens in het NNO. Ik weet nog dat Ane en ik samen in Eine Alpensynfonie van Richard Strauss speelden en dat ik dacht: als ik op mijn 63-ste nog zo speel, dan teken ik ervoor. Er is heel weinig emplooi voor tubaïsten, dus je houdt in de gaten wat er speelt in het wereldje. Zo wist ik dat Ane afscheid ging nemen. Een baan bij een symfonieorkest is heel erg gewild. Het is echt niet zo dat je zomaar even je leraar opvolgt. Er zijn altijd veel kandidaten, die overal vandaan komen. Zo was er ook een Fin met wie ik in Hannover heb gestudeerd die ik als een zeer sterke concurrent zag. In totaal solliciteerden veertig tubaïsten, waarvan er twintig auditie mochten doen. De eerste ronde speel je voor een proefspelcommissie van vijftien orkestleden die blind luisteren. Ik zie zo’n auditie een beetje als een wedstrijd. Van tevoren plan ik van moment tot moment wat ik ga doen. Na de eerste ronde stond een wandeling op mijn programma. Een overvliegende vogel deponeerde toen een onverwacht cadeautje op mijn nette pak. Toen ik m’n moeder belde, zei ze dat dat vast geluk zou brengen en inderdaad: ik kwam door de eerste ronde. Totaal euforisch was ik, maar ik moest het nog wel tegen drie sterke concurrenten in de tweede ronde opnemen.’

Ane: ‘Je moet op de één of andere manier met je spel opvallen. Er moet iets blijven hangen. Wat heel bijzonder was dat alle vijftien commissieleden Matthijs geschikt vonden. Een unaniem oordeel. Twee derde is bij de meeste audities al heel goed.’

Matthijs: ‘Het eerste jaar bij het NNO is me prima bevallen. Leven van repetitie naar repetitie en van concert naar concert. We treden natuurlijk op in het Noorden, maar de laatste jaren ook steeds vaker in de Randstad, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. Ik mag ook wel eens remplaceren in andere orkesten zoals het Concertgebouworkest, maar ik blijf ontzettend trots op mijn vaste plek in het NNO. Het NNO zou nóg meer op de radar moeten staan, in binnen- én buitenland. En dat zie ik graag gebeuren in de toekomst.’

Ane: ‘Vorig jaar speelde Matthijs in Mahlers Tiende, met veel passages waarin de tuba een glansrol heeft. Toen had ik heel eventjes spijt van mijn afscheid bij het NNO. Die symfonie had ik zelf nooit mogen spelen. Maar ik gunde het Matthijs ook van harte.’


Matthijs, als je Ane ook opvolgt als docent is de cirkel rond.

‘Lesgeven lijkt me heel leuk. Ik zou zeker overwegen om op zijn lesbaan te solliciteren als het zover komt. Maar ik besef ook dat het veel verantwoordelijkheid met zich meebrengt.’

Ane: ‘Je ziet een leerling maar een uurtje per week. Van dat uurtje hangt alles af. Als je jong bent, wil je zo snel mogelijk alles delen wat je weet en kunt. Een oudere docent maakt door zijn routine makkelijker keuzes en hij reflecteert meer. Bij jong zijn hoort dat juist niet en dat geeft ook weer enorm veel dynamiek en energie.’